Fundering monumentale gebouwen
Gebouwen werden en worden grofweg op twee manieren gefundeerd: op palen of op staal.
Funderingen op palen vinden we vooral op plaatsen waar een stabiele ondergrond, meestal van zand, diep ligt. Het gaat dus meestal om klei- en veengrond. Palen kunnen van hout zijn of van beton. Oude funderingspalen zijn doorgaans van hout.
Fundering op staal betekent niet anders dan dat niet gefundeerd is met palen maar door middel van een met beton of steen gevulde sleuf, waarop de rest van de constructie is gebouwd. Het materiaal staal wordt dus niet gebruikt: staal betekent hier ondergrond of harde bodem. De fundering wordt dus in feite door de ondergrond op zijn plaats gehouden.
Geschiedenis van funderen
Een van de oudste bekende funderingen in Nederland is die van Romeinen, voor de legioensvestiging Hunerberg bij Nijmegen in 70 na Christus. Een fundering ‘op staal’; het woord staal verwijst niet naar het gebruikte materiaal, maar naar het oud-Germaanse woord ‘stal’ en het oud-Franse ‘estal’, dat ‘vaste plaats’ betekent (denk ook aan het Nederlandse ‘opstallen’). De ondergrond bezat voldoende draagkracht waardoor een kostbare fundering niet nodig was. In sommige gevallen maakte men gebruik van gemetselde spaarbogen.
Tot de zestiende eeuw werd overwegend in hout gebouwd. Huizen en andere gebouwen werden gefundeerd op keien of gemetselde ‘poeren’. Op deze poeren plaatste men opstaande stijlen, als onderdeel van het skelet. Hierop kwamen vervolgens de muurplaten en het dak te rusten. Poeren kunnen echter ongelijk verzakken, waardoor de daarop rustende constructie ontwricht raakt. Daarom werden onder de bouwmuren geleidelijk aan vaker funderingsstroken aangebracht. De eerste funderingen bestonden uit ‘slieten’: kleine paaltjes die in een grote hoeveelheid de grond in werden gedreven, zodat een vorm van grondverdichting ontstond. Het nadeel van de slieten was dat ze gemakkelijk konden wijken, waardoor vervormingen in het metselwerk optraden. Daarom is men roosterwerken gaan toepassen (eerst van rondhout, later van gekantrecht houten balken). Langzamerhand verbeterde de methode van funderen en werden de palen langer. Door schade en schande wijs geworden trachtte men de palen te heien tot de zandplaat, zodat de fundering op vaste grond stond.
Vanaf 1924 werden bij paalfunderingen zogenaamde betonopzetters toegepast. Deze werden over de kop van een houten funderingspaal geheid. Het voordeel was dat nu geen problemen meer te verwachten waren door wisselende grondwaterstanden. Bovendien sloot de betonopzetter beter aan op de te formeren betonnen funderingsbalk. Na de Tweede Wereldoorlog werden de houten palen langzamerhand vervangen door geprefabriceerde betonnen palen. Alleen voor lichte constructies worden nog steeds houten funderingspalen gebruikt.
Ontwikkeling houten paalfunderingen
De ontwikkeling van de houten paalfundering, waarbij de bovenste rij als ‘ondiepe funderingen’ (dus ook de slietenfundering) worden beschouwd en de onderste rij als paalfunderingen (met palen op stuit of in sommige gevallen op kleef).
Bovenste rij:
- Houten roosterwerk (2e helft 13e eeuw)
- Slietenfundering met losse slieten
- Roosterwerk van rondhout met slieten (eind 13e eeuw)
- Roosterwerk van gekantrecht hout met slieten (2e helft 14e eeuw)
Onderste rij:
- Palen op stuit en vloerhout (2e helft 16e eeuw)
- Vloerhout met kespen (2e helft 17e eeuw)
- Vloerhout, kespen en schuifhout (18e eeuw)